Onderstaande tekst is eerder gepubliceerd in 'Pipe Magazine' #12 (2000) als deel van een artikel over Engelse pijpmakers. De foto's komen uit hetzelfde artikel en zijn niet al te best omdat ik de originelen niet meer heb.
"We verlaten Londen en rijden naar het westen, tot Stonehenge opdoemt. Daar slaan we rechtsaf Salisbury Plains op, een onafzienbare heide die afgezien van wat schapen en militairen volstrekt uitgestorven lijkt. Na een paar kilometer komen we bij het dorp Tilshead en de gelijknamige pijpenmakerij, geboorteplaats van een de meest gerenommeerde merken ter wereld: James Upshall.
Barry Jones, pijpenmaker en mede-oprichter van het bedrijf, maakte zijn eerste pijpen voor Charatan, destijds de enige serieuze concurrent van dat andere legendarische Engelse merk Dunhill. Na ongeveer vijftien jaar voor Charatan gewerkt te hebben neemt Barry ontslag. In de zes jaar daarna maakt hij geen enkele pijp totdat hij in 1978 samen met Kennedy Barnes, de zoon van Charatan-directeur Kenneth James Upshall Barnes, de Tilshead Pipe Company opricht. De beste pijpen die het bedrijf maakt worden verkocht onder het merk James Upshall, de pijpen met een miniem defect of een minder fraaie nerf onder de naam Tilshead, een verdeling die tot op heden bestaat. Kennedy Barnes verlaat het vak in 1989, zodat Barry Jones als enige eigenaar overblijft. "Enkele jaren later had ik wat problemen met de bank. Uiteindelijk verslechterde de situatie zo erg dat ik het bedrijf te koop moest zetten." Dan verschijnt Mordechai Ezrati ten tonele, een Israelische zakenman en groot liefhebber van de pijp, de net zijn eerste zes Upshalls heeft toegevoegd aan zijn collectie van 3000 pijpen en zeer onder de indruk is van de kwaliteit. Sinds 1997 is hij eigenaar van de Tilshead Pipe Company: "Ik ben een liefhebber van pijpen die het geluk heeft gehad zijn eigen pijpenmakerij te kunnen kopen. Al mijn vrienden en mijn boekhouder verklaarden me voor gek, maar ik denk dat we in de afgelopen drie jaar hebben laten zien dat het bedrijf alle kans heeft op een mooie toekomst." De meeste Upshalls worden verkocht naar Amerika, Duitsland en Zuid-Afrika. "We doen ons best om een groter afzetgebied te maken," aldus 'Motty' Ezrati, "maar we worden geconfronteerd met een probleem dat veel kleine pijpenmakers hebben: we kunnen maar een beperkte hoeveelheid pijpen maken." In Tilshead legt Barry Jones het uit, terwijl hij een stuk bruyere in de draaibank zet: "Dit is de traditionele manier van pijpmaken en naar mijn mening ook de ware manier. Als je fabrieksmatig geproduceerde pijpen bekijkt zul je zien dat het merendeel slecht gemaakt is. Pijpenmaken is geen kunst, het is een vak wat je moet beoefenen met het streven naar perfectie: dat begint met het kopen van de hoogste kwaliteit bruyere zodat je het beste resultaat kunt behalen." Upshalls en Tilsheads worden uitsluitend van Grieks bruyere gemaakt.
Motty Ezrati: "We zijn er in geslaagd goede contacten te leggen met de Grieken. Ze weten dat we alleen het allerbeste willen dat ze kunnen bieden en dat we daar ook voor willen betalen." Barry Jones zegt het wat anders: "Ik kan geen slechte pijp maken, dat zou me mateloos dwarszitten. Ik heb geleerd om pijpen te maken met de hoogst mogelijke graad van perfectie en eerlijk gezegd zou ik niet anders kunnen." Desondanks heeft Barry na veertig jaar pijpen maken nog maar drie werkelijk perfecte pijpen gezien, zo zeldzaam zijn ze. "Weet u, soms komen mensen naar me toe met een pijp en de vraag wat ik er van vind. Ze vergeten daarbij nog wel eens dat ik niet als roker naar een pijp kijk maar als ambachtsman en dat maakt me veel kritischer." Dat brengt hem op het verhaal over het bezoek dat hij ooit kreeg van een bus vol niet-rokers. "Ik had me al voorbereid op een uur verbale agressie, maar toen ze uiteindelijk weer vertrokken had bijna de helft een pijp gekocht." Het stoort hem niet dat sommige van zijn pijpen nooit gerookt zullen worden. "Dat zie je ook bij verzamelaars. De meesten van hen kopen een pijp niet om hem te roken, maar omdat ze vinden dat hij het waard is in hun verzameling opgenomen te worden of gewoon omdat ze hem mooi vinden."
Terwijl we praten neemt de ebauchon waar Barry aan werkt zijn definitieve vorm aan. Hij houdt de kop voorzichtig tegen een schuurmachine totdat de symmetrie en vorm van de ketel zijn goedkeuring kunnen wegdragen. Dan volgt het maken van een passend mondstuk en daarna herhaaldelijk polijsten, beitsen, nogmaals polijsten en uiteindelijk het aanbrengen van de beroemde initialen 'JU'. Barry doet het allemaal grotendeels in zijn eentje, alleen als er veel afwerking moet gebeuren heeft hij een assistent voor halve dagen. Vijf jaar geleden had hij nog vier andere medewerkers, maar sinds de herstart heeft het bedrijf geen extra personeel aangenomen. "Dat is wel een risico," voegt Barry er aan toe, "want als morgen een koe of een schaap voor mijn auto stapt weet ik niet wie me zou moeten vervangen."